woensdag 1 april 2009
Rick Astley en Juffrouw Spruit
Soms komen er ineens van die herinneringen boven die uit een ver hoekje in je geheugen lijken te komen. Bijna vergeten en stoffig, maar zodra je je eraan overgeeft oh zo levendig. Ik heb gisterenavond een herinnering over Rick Astley en juffrouw Spruit afgestoft en vroeg me af of het een aardig onderwerpje was voor een blog. Vanmorgen kreeg ik een teken dat ik er inderdaad maar eens over moest schrijven: op 3fm draaiden ze ‘Never gonna give you up’. Hoe vaak wordt Rick Astley nog gedraaid? Die zit bij iedereen immers ver weg gestopt in het geheugen.
Rick Astley, popheld uit de jaren 80, was voor mij ooit aanleiding om een brief te schrijven naar Henny Huisman. Als aspirerend popster zag ik in de Mini Playbackshow de uitgelezen kans om beroemd te worden. En dus schreef ik meneer Huisman over mijn wens om Rick Astley te komen playbacken in zijn show. Ja, ik wist dat hij een man was, maar dat hoefde geen probleem te zijn, toch? Een pruik op, lange regenjas en klaar. Omdat het een knallend optreden moest worden, garandeerde ik hem ook een stel achtergronddansers, die met acrobatische trucs mijn optreden zouden ondersteunen. En passant vertelde ik meneer Huisman nog over mijn vader, die, toen hij voor zaken bij Sony was, aangesproken werd als meneer Huisman. Leuk hè, dat mijn vader zo op u lijkt? Vol vertrouwen deed ik mijn brief van drie kantjes (ik heb nooit de kunst verstaan kort en bondig te zijn) op de post en de volgende dag ging ik aan de slag. Ik trommelde drie vriendjes op die achtergronddansers zouden worden en vroeg hen of één van hen ook een flikflak, of iets soortgelijks, kon doen. Helaas, niemand, mijzelf incluis, kwam verder dan een halfslachtige radslag. Een oplossing had ik snel bedacht; ik gooide mijn charmes in de strijd bij jufrouw Spruit, onze gymlerares. Kon zij ons niet wat van die trucjes leren? Nou vooruit, dat wilde ze wel. Een weekje later (nog geen bericht van meneer Huisman) bevonden wij ons in de gymzaal alwaar al gauw bleek dat Rick Astley zelf het niet in zich had om flikflakkend over het podium te gaan. Gelukkig ging het mijn drie vriendjes beter af en na een uurtje oefenen hadden we er vertrouwen in dat de basis gelegd was. Een week lang oefenden we met elkaar op het schoolplein. Elke pauze werd nuttig besteed en elke dag werd er gevraagd of er al een brief was gekomen van meneer Huisman. Nee, nog steeds geen bericht. Mijn achtergronddansers werden moe van het flikflakken en ik kon gewoon niet beter worden in het perfect playbacken van de woorden. We werden het wachten moe en zo ging ons geweldige plan als een nachtkaarsje uit. We revancheerden ons op school door met de maandsluiting Dalbello te playbacken. Ik met getoupeerd haar en dikke zwarte eyeliner, m’n vriendjes met wastonnen als drumstel en kartonnen instumenten. Véél stoerder dan Rick Astley!
Maar gisterenavond in mijn bed werd ik alsnog een beetje boos op meneer Huisman. Wie beantwoord nou niet zo’n leuke brief, van een kind die maar liefst drie kantjes van haar meisjesbriefpapier in haar netste handschrift volschrijft? Dat kan het nadeel zijn van het afstoffen van oude herinneringen; daar waar wij ons destijds niet druk maakten om de stille afwijzing, denk ik nu, 22 jaar later, stik erin! Maar ik koester de herinnering aan de uren die wij als kinderen, zingend en swingend met elkaar doorbrachten en stop hem weer terug in een hoekje van mijn geheugen, iets minder ver weg dan voorheen.
donderdag 15 januari 2009
'Het breekt de nacht'
Na een wat uit de hand gelopen pauze, zit ik weer achter mijn laptop –vastbesloten om eindelijk weer een blog te schrijven. Hoe deze uit gaat pakken is nog echter de vraag. Mijn lichamelijke staat is gammel, mijn oogleden voeren een zware strijd met de zwaartekracht en de signalen waarmee mijn hersenen zowel gedachten als lichaam proberen aan te sturen doen laten zich het best vergelijken met het sein systeem van de NS: doorlopend storing. Deze toestand is te wijten aan een aantal gebroken nachten de afgelopen week. Geen last gehad van luidruchtige buren, ook niet van bovenop mij vallende mannen, noch van lastige katten, niets van dit alles; allen hebben zich keurig gedragen.
Het begon een paar dagen geleden. Knallen, brekend glas, een autoalarm, wegspurtende scooter, een claxon die vijf minuten lang non-stop toeterde. Bij de knallen probeerde ik het ontwaken nog af te wenden; ‘vuurwerk, An, doorslapen’. Maar bij het brekende glas was het gebeurd met de slaap. Ook m’n lief was wakker geworden en allebei spitsten we onze oren. Moesten we ook iets doen? Maar het werd stil en de wens om te slapen was sterker dan de roep om een goede burger te zijn. “Wat een geluk dat wij een garage hebben hè?” zeiden we tegen elkaar, want er worden hier doorlopend auto’s opengebroken en bekrast (dit is zelfs onze Nederlandse logés overkomen, afgelopen zomer). “Denk je in een veilige buurt te wonen...” verzuchte ik en ik draaide me om en gleed weg in een onrustige slaap.
Vannacht was het weer raak. Aanhoudend getoeter, gevolgd door een berg knallen en brekend glas. Hoewel ik mij heftig verzette tegen het ontwaken, sprong mijn lief het bed uit en rende hij naar het raam. “Jézus! Ik dacht het al!” riep hij. De toon waarmee de woorden uit z’n mond kwamen maakte dat ik acuut wakker was. “Wat is er?” vroeg ik ongerust. “Er staan auto’s in de fik,” was zijn antwoord. Vol ongeloof sprong ik mijn bed uit en al voor ik bij het raam was zag ik de feloranje gloed van de vlammen. Twee auto’s stonden in lichterlaaie en, zoals ik dat alleen van televisie kende, de ene ontploffing volgde de andere op –alleen zijn de ontploffingen op tv onrealistisch groot, weet ik nu; in werkelijkheid gaat het om een serie kleine ontploffingen die elkaar opvolgen, niet om van die grote knallen met vuurballen die als enorme ballonnen de lucht inschieten. Maar zo’n auto fikt flink en ik waande me even in oorlogsgebied. Wat was er in godsnaam aan de hand?
Maar toen kwam de blogger in mij boven en riep ik “waar is de camera?” Manlief, van nature ramptoerist, was me voor en met de nieuwe digitale spiegelreflex zocht hij naar de plek vanwaar hij het beste zicht had op wat er gebeurde. Ondertussen was de brandweer gearriveerd en werd er druk geblust. Maar ik hoorde de camera niet klikken. “Foto’s nemen!” riep ik –als betrokken burger natuurlijk. “Ja shit, ik weet nog niet hoe het zit met de belichting van deze camera!” riep de ramptoerist. En daar stonden we, de trotse eigenaren van een te dure camera. Voor ons zagen we hoe de figuren van stoere brandweermannen zich aftekenden in het felle licht van de vlammen en we waanden ons in een film, maar we waren niet in staat dit behoorlijk vast te leggen. Na een tijdje zochten we ons bed weer op en met het geluid van de blussende brandweer op de achtergrond probeerden we de slaap te vatten, wat in mijn geval pas lukte vlak voordat de wekker afging.
Vanmorgen reden we door de straat waar de auto’s, of wat daar nog van over was, stonden. De ene auto was, zoals we verwachtten, een mooie, prijzige auto. Grenoble is een bolwerk van extreem-links, dus het leek ons waarschijnlijk dat de brandstichter uit die hoek kwam. Maar deze gedachte verdween toen we zagen dat de tweede uitgefikte auto een oud, klein Peugotje was, dat temidden van betere auto’s stond. Welke idioot is er dan verantwoordelijk voor dit geintje? Een klassieke pyromaan, een jongere met criminele aanleg? Wie zal het zeggen. Van een opstand als die in Parijs in 2006, waarbij vele auto’s sneuvelden, is in ieder geval geen sprake. Maar dat het hier vaker gebeurd, is, gezien onze nachtelijke ervaringen en gezien het feit dat de Fransen dit fenomeen uitgevonden lijken te hebben, wel duidelijk.
Het was een bizarre nacht, waarin ongeloof, boosheid en een gevoel van sensatie elkaar afwisselden. Maar, in aansluiting op een prachtig fragment dat genomineerd was voor het televisiemoment van het jaar; ‘het breekt ook de nacht.’
Was getekend: uw blogger c.q. betrokken burger c.q. ramptoerist
Abonneren op:
Posts (Atom)